Overheidstransparantie als hoeksteen van onze democratie
Welke nieuwe federale regering het straks ook wordt, dat er flink bespaard zal worden bij de federale administraties staat vast. Eén van de overheidsinstellingen die zwaar maar geruisloos getroffen dreigt te worden is het Rijksarchief, een federale wetenschappelijke instelling die al decennialang met onderfinanciering te maken heeft. Ik zeg ‘geruisloos’, want het laatste waar beleidsmakers van wakker liggen is overheidsarchief, of zoals velen onder hen dit beter kennen: ‘oud papier’.
Met alle urgente noden in onze samenleving is het misschien begrijpelijk dat niemand wakker ligt van dat oud papier. Toch heeft elke burger ooit archiefstukken nodig om zijn/haar rechten te doen gelden: een vonnis van de politierechtbank, een uittreksel van de burgerlijke stand of het kadaster, een adoptie of echtscheidingsakte, bewijsstukken voor uw pensioen of vroegere verkoopsakten van uw huis. Bovendien gaat het hier ook om hoekstenen van elke parlementaire democratie: overheidstransparantie en het recht van de burger op informatie. Laten we dat concreet maken. Er zijn bijvoorbeeld de zogenaamde digital born archieven, e-mails en andere elektronische berichten of documenten. De structurele onderfinanciering van het Rijksarchief laat deze instelling niet meer toe haar wettelijk taak uit te voeren op het behoud en beheer van dit digitale overheidsarchief. De vele berichten op de toestellen van ministers dreigen massaal te verdwijnen. Zo zal het binnen afzienbare tijd onmogelijk zijn nog een kritische evaluatie te maken van het beleid tijdens de Corona-pandemie. Het Rijksarchief beheert ook de archieven over alle belangrijke en delicate sleutelperioden in onze geschiedenis, zoals onze koloniale geschiedenis. Een week geleden herdachten we 80 jaar bevrijding. We schijnen graag lessen te willen trekken uit de Tweede Wereldoorlog en als het op herdenkingen aankomt, staat iedereen graag vooraan. Maar veel essentiële archieven van de Tweede Wereldoorlog die pas na 2000 werden overgebracht naar het Rijksarchief blijven ontoegankelijk, omdat er geen mensen meer zijn om het archief te verwerken. De Staatsveiligheid verstrengde enkele maanden geleden nog de toegangsmogelijkheden tot een archief over het verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het staat vandaag goed om ‘verzetshelden’ te eren, maar de eigenlijke archieven van verzetsmensen blijken plots weer staatsgevaarlijk. En ondanks berichten in de pers eerder dit jaar blijft ook het archief van het militair gerecht – het archief met de collaboratiedossiers na de Tweede Wereldoorlog – vandaag nog altijd beperkt door strikte regels. Het contrast tussen de realiteit en de morele herinneringshysterie kan niet groter zijn.
Het gaat immers om veel meer dan de onderfinanciering van één instelling. Door van het Rijksarchief een tandeloze tijger te maken, is in België vandaag een cultuur van laksheid gecreëerd rond overheidsarchief die vanuit democratisch oogpunt verontrustend genoemd mag worden. Zo zijn er bijvoorbeeld de archieven van de parlementaire onderzoekscommissies, bewaard door het archief van de Senaat. Het gaat onder meer om de documenten van de onderzoekscommissie naar het clandestien internationaal inlichtingennetwerk "Gladio" (Senaat, 1990), de commissie naar de georganiseerde misdaad in België. (Senaat, 1996), de commissie naar de verdwijning van kinderen (Dutroux, Kamer, 1996), de Bende-commissie I en II (Kamer, 1988 en 1996), de commissie betreffende de gebeurtenissen in Rwanda (Senaat, 1997) en de commissie Lumumba (Kamer, 1999). Deze archieven vallen niet onder de archiefwet: Kamer en Senaat mogen dus zelf hun eigen regels bepalen. Welke regels zijn dat dan? Het antwoord vinden we in een letterlijk eeuwenoude wet uit 1880 die zegt dat een parlementaire onderzoekscommissie ‘soeverein’ kan beslissen over de opheffing van de geheimhoudingsplicht. Dat betekent concreet dat enkel de commissie zelf de documenten openbaar kan maken. En zo komen we in een Belgisch absurdistan. Want wanneer de desbetreffende onderzoekscommissie niet meer bestaat, kan geen enkele andere instantie – niet het parlement, noch de regering, noch het gerecht – ooit deze documenten toegankelijk maken. Met andere woorden: deze documenten blijven voor altijd – tot in het oneindige – geheim. Een wetsvoorstel van 20 juli 2023 wilde deze geheimhoudingsplicht nog versterken. Ware het dan geen betere oplossing, en een besparing bovendien, deze overheidsarchieven van deze en andere parlementaire onderzoekscommissies gewoon weg te gooien? Het heeft immers geen zin documenten bij te houden die voor altijd gesloten zullen blijven. Hoewel het absurde wetsvoorstel uit 2023 niet behandeld werd, zal het in de volgende legislatuur wellicht passeren zonder dan een haan ernaar kraait.
Maar ook de regering heeft boter op het hoofd. Zo is er het private statuut van federale kabinetsarchieven in dit land. U leest het goed: beleidsdocumenten van ministeriële kabinetten vallen in dit land niet onder de archiefwet en zijn de facto privébezit. Dat betekent concreet dat er nauwelijks controle is op de zuivering of vernietiging van ministeriële kabinetsarchieven. Ook hier beschikt het Rijksarchief niet meer over de mensen en middelen om deze cruciale archieven in de toekomst eventueel nog te beheren.
Dit kan allemaal heel abstract lijken. Met alle acute noden in bijvoorbeeld de zorg of het onderwijs zal er morgen niemand sterven door nog meer besparingen op een instelling als het Rijksarchief. Maar transparantie en de mogelijkheid om overheidsbeleid kritisch te evalueren, zijn wezenlijke hoekstenen van elke liberale democratie. Terwijl Europa opnieuw bedreigd wordt door oorlog en autoritaire regimes, en de kennis over ons eigen oorlogsverleden razendsnel afneemt, wordt de basis van ons collectieve geheugen vandaag letterlijk bij het oud papier gezet.
Het wordt dringend tijd voor een bewustzijn over het rampzalige achteloosheid van het beheer van sommige federale overheidsarchieven. Nog meer besparingen bij het Rijksarchief – voor zover daar überhaupt nog geld te vinden valt – die de slagkracht van deze wetenschappelijke instelling nog meer reduceren, zijn rampzalig. Keer op keer blijkt dat het vertrouwen bij de burgers in onze democratische overheidsinstellingen afneemt. Misschien roept een overheid die zo achteloos omgaat met de eigen transparantie dat ook een beetje over zichzelf uit.
Nico Wouters
Hoofd van het CegeSoma binnen het Rijksarchief en gastprofessor aan de UGent