Léon Degrelle, een Führertje van papier … in de bibliotheek van het CegeSoma
Léon Degrelle, een Führertje van papier … in de bibliotheek van het CegeSoma. Onder die titel nodigen wij u uit om het vijfde thema te ontdekken in onze reeks ‘Afspraken met de bibliothecaris’. Elk thema dompelt u onder in onze collecties en wordt geïllustreerd met een video en begeleidende tekst over de informatie erover in onze bibliotheek.
Bekijk de vijfde video ‘Afspraken met de bibliothecaris: 5. Léon Degrelle, een Führertje van papier … in de bibliotheek van het CegeSoma’.
Waarom Degrelle ? Waarom het nog eens hebben over Degrelle, de “Leider van de rexistische beweging”, de bard van de “Kruistocht tegen het bolsjevisme” aan het Oostfront, die al jaren geleden overleed. Omdat het nationaal-populisme in 2021 zowat overal in Europa floreert ? Omdat het in deze troebele tijden goed is “de zwartste bladzijden van onze geschiedenis” in herinnering te brengen ? Niets van dat alles. Dat is niet onze bedoeling. Ons opzet is beperkter en ongetwijfeld realistischer. Degrelle vult in onze bibliotheek heel wat rekken: niet minder dan 97 geschriften die direct over hem gaan, van wetenschappelijke werken tot partijdige boekjes en nog veel meer titels over zijn beweging of zijn gevechten aan het Russisch front. En we mogen gerust veronderstellen dat er over dit personage nog veel inkt zal vloeien, want de meest recente werken (in het Frans en het Nederlands) dateren van amper twee of drie jaar geleden. Kortom historiografisch gesproken is de Leider van Rex nog ver van dood. Daarom willen we zijn aanwezigheid onder de aandacht brengen van het “gevormde grote publiek” en de geïnteresseerde personen. Sommigen zouden zijn aanwezigheid vlak na de bevrijding ontijdig of zelfs heiligschennend hebben gevonden, zozeer werd zijn naam verguisd ...
Moet het nog herhaald ? Zijn bestaan (in -8° of -4°-formaat) binnen de muren van onze instelling heeft veel te danken aan de diensten van Dr. Goebbels, de propagandaminister van het Reich. Die gaven Degrelle aanvankelijk de kans te bestaan dankzij de media van de Nieuw Orde. Ze maakten hem vanaf 1943-1944 tot held (en heraut ?) in de kleine wereld van de Europese collaboratie, toen de militaire toestand er voor Duitsland almaar slechter begon uit te zien en de medestanders van Duitsland moesten opgepept worden met ‘mooie voorbeelden’ die voor de gelegenheid nog wat opgeschroefd werden. In onze huisjes zal men zich nog lang zijn lachende verschijning, in SS-tenue, heugen, op de titelbladzijde van het wijdverspreide tijdschrift Signal op een welbepaalde dag in 1944 …
Dat paste heel goed bij het extraverte karakter van de man, die zich daarnaast van nature uit en door zijn sociaal-professioneel verleden of zijn politiek engagement afwisselend - naargelang de omstandigheden - kon profileren als journalist, publicist, bevlogen volkstribuun, oorlogsleider, … En die een bepaald publiek kon misleiden, dat altijd meegesleept wordt door het gedruis in de media als die “een sterke man” promoten.
Eén zaak is zeker: hij heeft heel wat geschreven tijdens zijn literaire carrière van meer dan 60 jaar. In het begin gaat het vooral om brochures die hij bedacht toen hij nog in de sfeer van de “Action Catholique de la Jeunesse Belge” en/of de “Editions « Rex »” verkeerde.
In onze collectie vinden we, onder meer, Les Taudis (1929), Les Flamingants (1930), Vive le Roi ! (1931) en Contre l’incinération. Va-t-on chez nous rôtir les morts ? (1931) … We laten er veel « en betere » achterwege ! Daarna, als hij zich in 1935-1936 heeft losgemaakt van de traditioneel katholieke familie, en de volkstribuun gaat spelen die zich verzet tegen “de corrupten”, legt hij zich toe op agressief polemische en openlijk pamflettaire geschriften, met zijn reeks « J’accuse » : J’accuse M. Segers d’être un cumulard, un bankster, un pillard d’épargne et un lâche, J’accuse Marcel-Henri Jaspar, menteur, pillard et faussaire, enz, enz…
Een tijdje later, na zijn electorale doorbraak, wil hij zijn beweging enige intellectuele of ideologische soliditeit geven. Hij schijft nu voor de profane massa die aangetrokken wordt zijn politiek en mediatiek kabaal, Le Message de Rex (1936) en La Révolution des âmes (1938), dat zijn tegenstanders boosaardig omdopen tot La Révolution des ânes. Tijdens de bezetting kan hij als militant in dienst van het “Europees” nationaal-socialisme natuurlijk niet zwijgen. Tijdens die jaren van lood verschijnen zijn bescheiden (hum !) Degrelle avait raison ! (1940), zijn sterk gedramatiseerde herinneringen over La guerre en prison (1941) en - ook al – met Feldpost (1944), verhalen van oud-strijders van het Russisch front.
Maar vooral tijdens zijn naoorlogse ballingschap in Spanje is hij erg productief (hij moest toch iets doen om zich bezig te houden …).
Zijn geschriften zijn apologetisch van aard met La cohue de 1940 (1949), zonder twijfel zijn grootste succes (hij probeert daarin zo veel mogelijk politieke prominenten van toen in opspraak te brengen en het ene verklaart wellicht het andere). Hij wordt lyrische in Front de l’Est 1941-1945 (1969) of in Hitler pour 1000 ans (1969), die vanuit Parijs door “La Table Ronde” verdeeld worden.
Zijn laatste essays die als geschiedkundig moeten doorgaan, zijn openhartige, onsamenhangende theorieën met als titel – lach niet ! - Hitler démocrate (2002-2 vol.).
Tot slot zullen zijn vrienden na zijn dood in 2000 nog een tekst uitgeven die niet tijdens zijn leven verscheen Tintin mon copain. Dit was een knipoogje naar “zijn vriend Hergé”, maar al was het rijkelijk geïllustreerd toch was het niet echt grappig.
Hij had het daarbij kunnen laten, maar hij vond het tussendoor nog nodig zich bij het koor van de negationisten te voegen met zijn Lettre à mon cardinal (1975) en vooral met zijn Lettre au pape à propos d’Auschwitz (1975), waarmee hij bewees dat hij niets was vergeten, maar ook niets had geleerd.
Zoals uit deze niet exhaustieve bibliografie al blijkt: Degrelle kon erg goed over zichzelf praten. Jammer genoeg bracht hij daarmee vele anderen, polemisten of historici, op hetzelfde idee. En de literaire oogst op dit vlak is even overvloedig.
Schrijven over Degrelle
Tijdens zijn fase als volkstribuun (grosso modo 1935-1945) werd er natuurlijk al veel over hem geschreven, door zijn aanhangers (zoals José Streel met Ce qu’il faut penser de Rex (1935) of Usmard Legros, met Un homme, un chef : Léon Degrelle (1937), om niet te gewagen van het maanschrift van Robert Brasillach, Léon Degrelle et l’avenir de Rex of van het werk van zijn talrijke tegenstanders (Robert de Vroylande, met het hevige Quand Rex était petit (1936) en het nog heviger Léon Degrelle Pourri, of nog Frédéric Denis, met – wat voorbarig - Rex est mort (1937)). In die geëngageerde publicaties vinden we weinig betrouwbare informatie, maar ze geven wel een interessant tijdsbeeld en, zolang Degrelle leeft, krijgen ze soms een langer literair bestaan in meer uitgewerkte vorm. Wij denken hier aan de werken van Charles d’Ydewalle (Degrelle ou la triple imposture (1968)) of Pol Vandromme (Le loup au cou de chien. Degrelle au service d’Hitler (1978)), zonder L’aventure rexiste-Essai van Robert Pfeiffer en Jean Ladrière (1966) te vergeten, een meer historiserend werk.
Maar de echt wetenschappelijke geschriften over het rexisme en zijn leider beginnen pas goed met de studie van de Fransman Jean-Michel Etienne, Le mouvement rexiste jusqu’en 1940, dat – typisch – in 1968 in Parijs wordt gepubliceerd. Daarna volgen een reeks kwalitatief hoogstaande werken, ongetwijfeld onrechtstreeks aangemoedigd door de televisie-uitzendingen van Maurice De Wilde begin jaren ’80: Jean-Marie Frérotte met Léon Degrelle, le dernier fasciste (1987), Martin Conway en Degrelle : les années de collaboration (2003 – dat oorspronkelijk in het Engels verscheen), Eddy De Bruyne en zijn doorwrochte werken over het Waals Legioen of het rexisme bij de emigranten ‘aan de overkant van de Rijn’, en - tot slot - Bruno Cheyns met zijn uitstekende Léon Degrelle : De Führer uit Bouillon (2017).
Dit laatste boek onderzoekt vooral de invloed van de ‘Leider van Rex’ in de Vlaamse context, een thema dat tot dan weinig aan bod kwam. Deze lijst is natuurlijk niet volledig. Wat meer is, door plaatsgebrek houdt ze geen rekening met de artikelen over ons personage of zijn beweging in wetenschappelijke tijdschriften of in de handelingen van academische colloquia.
U heeft het al begrepen : die duivelse Degrelle is erg aanwezig binnen de muren van het CegeSoma. Maar wees niet bang als u hem wil ontmoeten: het is maar een papieren duivel … en hij raakt hoe dan ook niet weg uit onze leeszaal !
A. Colignon