Foto Fonds A. Dartevelle, n°623249, voorbehouden rechten

Vakantie … overschaduwd door oorlogsgewoel

De horecasector en de reisagentschappen herinneren er ons met wervende reclameboodschappen constant aan hoe vakantie (en zeker reizen naar exotische bestemmingen) zorgt voor onontbeerlijke ontspanning in een alsmaar drukker leven. Een welkome onderbreking van een paar dagen of enkele weken, naargelang ieders portemonnee, laat Jan Modaal toe even uit te blazen of te “herbronnen” alvorens opnieuw in zijn beroepsleven te duiken en terug te keren naar de dagelijkse routineuze tredmolen.

Hoewel de “vrijetijdsmaatschappij” pas begin jaren ’40 bij velen ingang begon te vinden, was het “betaald verlof” voor iedereen dan al een verworvenheid. De adviezen van de Internationale Arbeidsorganisatie op dit vlak werden in de nasleep van de “Grote Oorlog” eindelijk opgevolgd, na stakingen in de zomer van ’36, zowel in Frankrijk als in België (bij ons begonnen in de haven van Antwerpen). In ons land gaf een eerste kaderwet van 8 juli 1936 “royaal” 6 dagen betaald verlof “aan werknemers die minstens één jaar in dienst bij dezelfde werkgever waren”. Vanaf dan is vakantie (uit het Latijn vacare, “afwezig zijn”) niet langer alleen voorbehouden voor de hogere klassen van de bevolking (adel of hogere burgerij), maar komt op het eind van 19de eeuw ook in het bereik van een deel van de middenklasse (vrije beroepen, rijke handelaars, …) en later ook meer en meer in het bereik van de arbeidersklasse of het lager kaderpersoneel (fabrieksbedienden, lagere ambtenaren, …). De vakantie lanceert het massatoerisme dat dan ook de daaropvolgende zomer van 1937 echt op gang komt. Dit doet niet alleen de horeca opbloeien, maar ook de jeugdherbergen (gestart vanaf 1933) en de vakantiehuizen. Vakantiehuizen waren dikwijls verbonden met de verschillende politieke families in ons land, socialisten en katholieken voorop, of ze kwamen soms tot stand via goedbedoelde werkgeversinitiatieven (zoals “Pro Juventute” e.a.). Dit laatste moet zeker vernoemd worden omdat ze zo zeldzaam waren.

De “totalitaire” mogendheden hadden al de voorzorgsmaatregel genomen om hun bevolking verstrooiing te bezorgen in opvangfaciliteiten voor een strak begeleide en “welverdiende” vakantie voor de meest verdienstelijken (van het “Dopolavero” in Italië en het Duitse “Kraft durch Freude” tot het “Komsomolsk” in de stijl van Moskou) …

Betekent het uitbreken van de oorlog het einde van de vakantie ?

De Tweede Wereldoorlog onderbreekt bij ons de bloeiende opgang van het met vakantie gaan. België ziet zich door de bezetting een generatie in de tijd terug geflitst, de “pleziertreinen” voor  “goede werknemers” die al sinds 1900 werden ingezet niet te na gesproken. En - een ongeluk komt nooit alleen - daarbij komt nog dat de stranden van onze kustwateren (ook in Frankrijk en Nederland) vanaf juli 1940 tot “verboden zone” werden uitgeroepen omwille van de vijandelijkheden tegen Groot-Brittannië, waardoor ze enkel nog voor kustbewoners toegankelijk waren.

Toch ging de “vakantie” niet helemaal ten onder en het verlangen ernaar natuurlijk al helemaal niet … Terwijl de socialistische en christelijke zuilen er in slaagden hun “sociale werken” voor te zetten door zich gedeisd te houden tegenover de Duitsers en zo hun overname door formaties van de “Nieuwe Orde” te voorkomen, moeten de arbeiders van hun vakantie “profiteren” om te klussen of om op het platteland op zoek te gaan naar etenswaar in deze tijden van schaarste … Slecht een zeer kleine minderheid kan blijven reizen “voor het plezier”, meestal naar Zwitserland of de Franse (of Duits-Oostenrijkse) Alpen, al worden daar soms medische redenen voor voorgewend … De meerderheid van de bevolking wacht af, dromend van betere tijden waarin ze weer op vakantie kunnen gaan. Voor de jeugd waren er hier en daar wel nog enkele mogelijkheden weggelegd. Voor veel families die al lang in de stad woonden, werd het belang van de banden met hun ouders op het platteland nu duidelijk: ze konden hun kinderen de grote vakantie daar laten doorbrengen. Wie geen familie op het platteland had moest zich behelpen met een vakantiecentrum om de gezondheid van hun kroost op te krikken (de homes van het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn waren terug open vanaf juli 1940 - voor zover ze geen schade hadden opgelopen tijdens de gevechten). Ze waren niet moeilijk te vinden. Een waslijst van liefdadigheids- of solidariteitsorganisaties zetten zich in om de onfortuinlijke jeugd in deze droevige oorlogsomstandigheden een beetje vreugde en verstrooiing te bezorgen. Het grootste deel van deze organisaties leunde aan bij de katholieke zuil of bij de gematigde (maar niet onschuldige) monarchisten, bij voorbeeld de “Steun aan Kinderen van Krijgsgevangenen”, de “Boerenhulp aan Stadskinderen” (notoir verwant aan de Nationale Landbouw- en Voedingscorporatie) en de vakantiehuizen van het erg invloedrijke “Winterhulp”. Zo bleven ook de jeugdherbergen overeind, met de nodige voorzichtigheid. Hetzelfde geldt voor het florerende scoutisme, weliswaar met hoogtes en laagtes. Ondanks Duitse belemmeringen en het “knipperlicht”verbod op het dragen van een uniform zal het ledenaantal van de scouts gedurende de bezetting meer dan verdubbelen. De zomerkampen blijven, mits de nodige discretie, de hele tijd doorgaan want de Kommandanturen hebben noch de tijd noch het personeel om hun activiteiten te controleren die toch vrij ongevaarlijk voor de Duitse orde leken.

Zorgwekkender zijn de initiatieven van de vakbond U.T.M.I/U.H.G.A  via verschillende collaborerende organisaties (DeVlag, VNV, Rex, Waalse Culturele Gemeenschap, ….). In de zomer van 1941 tracht deze laatste, via een comité ad hoc, kinderen van arbeiders die vrijwillig naar het Rijngebied vertrokken waren om daar hun brood te verdienen, voor een maand op vakantie te laten gaan in het “Reich”. Hier waren in mindere mate ook kinderen van “politiek correcte” personen bij betrokken: rexisten en VNV’ers. Kinderen van 10 tot 14 jaar werden na een medisch selectieonderzoek toegewezen aan onthaalgezinnen in het zuiden van Duitsland waar ze gezond en overvloedig te                eten zouden krijgen, zonder vrees voor Britse bommen. De ervaring blijkt vanaf 1942-1943 eerder tot gemengde gevoelens te leiden en vanaf  1943 wordt het onthaal van deze “mooie jeugd” toevertrouwd aan de nazi-Kinderlandverschickung (K.L.V.). Steeds minder kandidaten worden geselecteerd en voor 6 maanden naar kampen van de Landdienst in de Harz en het Zwarte Woud gestuurd. Ze krijgen daar “gericht onderwijs” (en u kan wel raden in welke richting) in een eerder gedisciplineerde dan ontspannen sfeer. Die nieuwe omstandigheden lokken niet direct veel vrijwilligers naar deze toch wat speciale vakanties. Want kon je dit eigenlijk nog vakantie noemen ?

Voorlopige conclusies

Eenmaal de oorlog voorbij en de wonden ervan geheeld of vergeten is vakantie weer helemaal ‘in’ . De babyboom-generaties en de consumptiemaatschappij genieten weer volop  van vakantie tot profijt van de toeristische industrie , wat leidt tot de excessen van de afgelopen decennia. Dan kwam de Covid-19-crisis … Zullen de kaarten opnieuw geschud worden ?

A. Colignon